Jesaja 9:1
Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.
De bergen van Oaxaca zijn doordrenkt met mysteries, verhalen die als kronkelende paden door de valleien slingeren—sommige prachtig en hoopvol, andere doordrenkt met verdriet. Vier jaar geleden had ik het voorrecht om voor het eerst voet te zetten op dit ruige, ondoorgrondelijke land. Elke stap voelde als het oppakken van een puzzelstukje, terwijl de puzzel zelf oneindig leek uit te dijen. Hoe meer ik ontdekte, hoe scherper het tot me doordrong: ik wist niets. Helemaal niets van deze wereld vol geheimen.
Ik herinner me nog levendig de eerste keer dat ik aankwam op een plek die de naam draagt met de duistere betekenis ‘het land van de dood’
Wat ik zag, liet me niet meer los—mensen die worstelden, vechtend tegen de duisternis, tegen wanhoop, tegen een lot dat hen onontkoombaar leek. Toen ik er een tweede keer terugkeerde, werd mijn hart opnieuw diep bewogen. Deze plek, waarvan de naam beter ongenoemd blijft, heeft me nooit los gelaten.
De gezichten van degenen die ik daar ontmoette staan nog steeds op mijn netvlies. De magere tienjarige jongen, wiens kinderjaren overschaduwd werden door een verslaving aan alcohol. De oudsten overlevenden van het dorp, te zwak om de lange, onbegaanbare tocht naar het centrum te maken, die in hun kwetsbare afhankelijkheid hoopvol wachten op een zonderlinge bezoeker die misschien nooit zou komen. En dan de twee zendingswerkers die, ondanks waarschuwingen en dreigingen, alles blijven geven. Omdat ze hopen en geloven dat het nog niet te laat is.
Niet te laat om vaders te zien terugkeren naar hun gezinnen.
Niet te laat om kinderen zorgeloos te zien spelen en moeders weer te horen lachen.
Niet te laat om de eindeloze gevechten tot een halt te zien komen, om mannen hun wapens te zien neerleggen en kinderen terug te zien keren naar de schoolbanken.
Niet te laat om te zien hoe het land van de dood verandert in het land van de Levende
Vanmorgen zat ik met deze twee moedige mensen urenlang te praten. Ik stelde vragen, luisterde naar antwoorden waardoor ik nog meer vragen had en zo vloog de tijd voorbij.
Deze plek in de droge, ruige bergen van mijn geliefde Oaxaca huist een groep mensen die toebehoren tot de originele bewoners van dit land. Sommigen van hen bezitten nog steeds de prachtige unieke taal.
Maar het laatste rapport dat ik las, was pijnlijk: Deze taal is stervende. In de volgende generatie zal ze verdwenen zijn.
Dit snijd door mijn ziel. Ook al begrijp ik geen woord van de taal in kwestie, ik kan en wil niet geloven dat dit de bedoeling is. Hoe kan een taal, de drager van een cultuur, een identiteit, zo geruisloos verdwijnen? Ik geloof dat God zich verheugt in de diversiteit, in de stemmen van Zijn kinderen die Hem in elke taal van de wereld grootmaken. Maar de realiteit is meedogenloos. De taal wordt nog gesproken, ja—maar niet om leven te brengen. Ze wordt in stand gehouden door rituelen, hekserij en offer ceremonies
En bij deze realiteit kan ik me niet zomaar neerleggen.
Toen ik de feiten hoorde—dat er nog maar tien mensen zijn die deze taal spreken, oude mensen, door het leven verzwakt en lichamelijk vermoeid—voelde ik mijn hoop wegvloeien. Maar toen, alsof er ineens een licht ging branden dacht ik: ‘dit kan toch niet de enige plek zijn waar deze taal nog leeft!?’
Ik moet zoeken naar die andere plaats waar de taal nog gesproken wordt.
Toen ik deze gedachten hardop uitsprak keken diep bedroefde ogen me aan “De vijand spreekt deze taal ook,” werd me verteld.
De vijand. De buurgemeenschap, eens broeders, die dezelfde naam draagt met wie deze gemeenschap al generaties lang in oorlog is. De kinderen groeien op met het geluid van geweerschoten, en jonge jongens dromen van de dag dat ze ook een geweer mogen dragen, net als hun vaders. Door de lange jaren van conflicten, vechten ze nu voor een stuk land dat ze persoonlijk nooit hebben gekend, waarvan de waarde voor hen niets meer is dan een echo uit het verleden.
Mijn hart brand om deze taal in leven te houden. Maar niet alleen dat. Ik verlang ernaar de waarheid die zij zo hard nodig hebben, in de taal van hun hart bij hen te brengen.
Om in vervulling te zien gaan wat het woord van de Levende God ons in Openbaringen laat zien. Dat voor de troon van het Lam, mensen uit elke stam, taal en natie zullen staan. Ook deze stam en deze taal zal hier vertegenwoordigd zijn.
Terwijl ik luister naar verhalen van pijn en verdriet, geloof en hoop, dwalen mijn gedachten af naar waar de velden groen zijn en rivieren van levend water stromen. In stilte spreek ik met mijn Maker, de Schepper van hemel en aarde. En diep van binnen weet ik: dit gebed is gevaarlijk. Want te vaak zijn wij zelf het antwoord.
Mijn aandacht vind zijn weg weer terug naar onze conversatie aan de eettafel. Ik hoor hoe in ‘het land van de dood’ de deuren zich langzaam begonnen te openen, hoe vijf jaar van trouwe vriendschap en oprechte betrokkenheid eindelijk harten hebben verzacht
Eén van de autoriteiten uit de gemeenschap vroeg laatst, voorzichtig maar oprecht:
“Kunnen jullie niet ook mensen sturen naar de vijand, zodat zij zich eindelijk overgeven en hun wapens neerleggen? Want wat jullie brengen is goed.”
De zendingswerkers kunnen zelf niet gaan. Ze kunnen niet één voet in het land van de vijand hebben en de andere in het land van de vriend. Ze weten dat dit het einde van hun leven zou kunnen betekenen, zoals zovelen voor hen.
Vol verwachting voor de afloop van het verhaal kijk ik in de ogen van de verteller maar dan komt het verhaal ineens tot een abrupt einde met aan mij de vraag
“Zou jij willen gaan naar het land van de vijand?”